
Het vergeten verhaal van Les Synthétistes (deel 1)
In 2025 is het honderd jaar geleden dat zeven van de meest beloftevolle jonge Belgische componisten zich in 1925 verenigen in een collectief. Door een samenloop van omstandigheden ontstaat daardoor tijdens het interbellum in Brussel een uniek repertoire voor blaasorkest dat we naar aanleiding van de honderdste verjaardag aan jullie voorstellen. Luc Vertommen schetst in een reeks artikelen voor Klankwijzer de historische achtergrond van dit vergeten repertoire. Na een inleiding (in twee delen) volgt een kennismaking met de zeven Synthetisten in een apart artikel per componist. Aan het einde van het artikel staan geluidsfragmenten waar je de besproken muziek voor blaasorkest die lang niet op onze concertpodia te horen was opnieuw kan beluisteren.
TEKST: LUC VERTROMMEN
In september 1925 verzamelen zeven leerlingen van Paul Gilson zich, naar aanleiding van de zestigste verjaardag van hun ‘meester’, tot het eerste componistencollectief uit de Belgische muziekgeschiedenis. De leden van het collectief zijn René Bernier (1905-1984), Francis de Bourguignon (1890-1961), Gaston Brenta (1902-1969), Théo Dejoncker (1894-1964), Robert Otlet (1889-1948), Marcel Poot (1901-1988), Maurice Schoemaker (1890-1964) en Jules Strens (1893-1971). Otlet verlaat al snel de groep en Francis de Bourguignon sluit aan als hij na vijf jaar wereldreizen als concertpianist en begeleider van zangeres Nellie Melba, terugkeert naar Brussel.
BRUSSELSE ZEVEN
In eigentijdse bronnen worden Les Synthétistes (de Synthetisten) vergeleken met de Russische vijf of Les Six in Frankrijk. Les Synthétistes willen zich als de ‘Brusselse zeven’ in de ‘dolle jaren ‘20’ onderscheiden door zich los te maken van de heersende laatromantische stromingen. Hun bedoeling is tweeledig en zowel theoretisch als praktisch. Hun theoretische doel is om de moderne tendensen in de muziek vanaf 1925 te synthetiseren en aansluiting te vinden bij de ‘verworvenheden van de hedendaagse muziek’ en die toe te passen binnen evenwichtige en goed afgelijnde vormen. Gaston Brenta verwoordt het als volgt: ‘Couleur dans les formes bien définies, bien équilibrées, tous les apports de la musique actuelle, synthétiser’.
CANON
Hoewel de Synthetisten het nooit letterlijk hebben vermeld in hun geschriften was hun doel ook vooral praktisch: door zich te verenigen was het makkelijker om een podium te vinden voor hun nieuwe symfonische muziek. In een periode waarin er in ons land, buiten de operaorkesten en de militaire muziekkapellen, geen professioneel symfonisch orkest bestaat, componeren en transcriberen ze noodgedwongen symfonische werken voor harmonieorkest. Door een intense samenwerking met Arthur Prevost en de Muziekkapel van de Gidsen die was uitgegroeid tot een modelbezetting van 85 muzikanten klinkt zo tijdens het interbellum een unieke canon aan nu vergeten originele, moderne muziek voor harmonieorkest. Omdat van deze unieke, vergeten verzameling van bijna 80 werken slechts enkele werken werden uitgegeven bleef de gehele canon grotendeels onbekend.
HET BRUSSEL VAN GILSON
Na de onafhankelijkheid ontwikkelt het jonge België zich (vooral dankzij de mijnbouw en de metaal- en textielindustrie) tot de tweede economische wereldmacht na Engeland. Als de jonge natie een eigen legitimiteit en identiteit zoekt is cultuur daarbij een belangrijke factor met een centrale plaats voor onze hoofdstad. Vanaf het midden van de negentiende eeuw kent Brussel daardoor een grote bloei als culturele metropool. Er heerst een open geest en oprechte interesse, enthousiasme en nieuwsgierigheid naar diverse moderne kunstvormen uit het buitenland. Hierdoor kunnen ook modernistische vormen binnen de klassieke muziek als het wagnerisme en de muziek van de Russische Nationale School zich in de Belgsiche hoofdstad ontwikkelen. Gilson zit op de eerste rij als in de Muntschouwburg Der Ring des Nibelungen van Wagner klinkt in 1883 en maakt eind jaren 1880 persoonlijk kennis met de Russische componisten Rimski-Korsakov, César Cui, Alexander Glazunov en hun uitgever Mitrofan Belyayev als hun nieuwe symfonische muziek klinkt tijdens de Concerts Populaires.
AANSLUITING
Als de Belgische muziek rond de eeuwwisseling de aansluiting bij internationale tendensen lijkt te ontspringen is er één componist die aan deze beperking ontsnapt. Brusselaar Gilson beheerst het rijke orkestpalet van Wagner, Richard Strauss en de Russen. Na de Eerste Wereldoorlog volgt hij als componist de vernieuwing niet meer maar laat hij in zijn pedagogisch werk een hele generatie jonge componisten kennismaken met de tendensen binnen de moderne muziek. Vanuit de traditie en het vakmanschap van hun ‘meester’ sluiten zijn leerlingen zich aan bij de vernieuwende tendensen van gematigd impressionisme, expressionisme en neoclassicisme.
Gilson orkestreert zelf pas voor symfonisch orkest vanaf 1889 als hij deelneemt aan de Prix de Rome compositiewedstrijd. Bij gebrek aan uitvoeringsmogelijkheden voor symfonisch muziek en een professioneel symfonisch orkest componeert Gilson voor de meer dan 90(!) harmonie- en voornamelijk fanfareorkesten die Brussel-stad op dat moment telt. De militaire orkesten en burgerverenigingen zijn de ideale bindende factor tussen cultuur, het sociale leven en de vrije tijd. Blaasmuziek heeft een sterk gemeenschapsvormende waarde en is het ‘cement in de Brusselse samenleving’. De jaarlijkse concerten van de grote Brusselse fanfars als de Phalange Artistique of de Cercle Instrumental in de Muntschouwburg zijn ‘selecte avonden voor de beau-monde van de rijke Brusselse bourgeoisie’.
“Brussel tijdens het interbellum van Les Synthétistes: ‘C’était au temps où Bruxelles bruxellait – Brussel was toen nog een bruisende stad’ (Jacques Brel)”
ARTISTIEKE FUNCTIE
Als de blaasorkesten zich door het geven van concerten meer en meer toeleggen op hun artistieke functie hebben ze daarvoor een passend concertrepertoire nodig. Daardoor ontstaat vanaf het midden van de negentiende eeuw naast de functionele (voornamelijk) marsmuziek ook een aangepast repertoire voor het grote publiek. Dit concertrepertoire bestaat aanvankelijk grotendeels uit arrangementen van klassieke werken. De eerste originele muziek voor harmonie- en fanfareorkest is nog geen repertoire met grote muzikale, esthetische kwaliteit in grote muzikale vormen maar veelal gebruiksmuziek: marsen, korte dansvormen met een sterk contrasterend karakter als de wals, polka, polonaise, galop, quadrille, redowa, scottish en mazurka en solowerken. De twee sub genres -transcripties en originele werken- staan voor het blaasorkest (in grote mate tot op de dag van vandaag) in functie van hun voornaamste doel: een groot publiek ontspannen en entertainen. Gilson is de eerste componist die zich specialiseert in het orkestreren voor harmonie- en fanfareorkest en componeert meer dan 273 werken voor blaasorkest..
UITGEVEN WAT VERKOOPT
Als vanaf het midden van de negentiende eeuw enkele belangrijke, voornamelijk Duitse, uitgevers zich met een Belgische afdeling in Brussel vestigen zijn Schott Frères en A.Cranz de eerste Brusselse uitgevers die starten met het uitgeven van een eigen catalogus voor blaasorkest. Het aantal Brusselse uitgevers neemt toe van 12 in 1880 tot meer dan 50 (!) in 1910. Na de oorlog duiken in Brussel en in de rand van de stad nog tal van kleinere uitgevers op van individuele componisten/arrangeurs die in eigen beheer voornamelijk eigen kortere werken als marsen en genrestukjes uitgeven. De meeste grotere originele werken voor blaasorkest van Gilson bleven, net als die van zijn tijdgenoten, tijdens zijn leven onuitgegeven wegens ‘te moeilijk en niet-verkoopbaar’.
VACUUM
De Eerste Wereldoorlog laat in Brussel in het intellectuele en artistieke milieu een veel dieper vacuüm achter dan in Parijs waardoor Belgische componisten onder de oorlog verstoken blijven van de artistieke vernieuwingsbewegingen die zich elders in West-Europa verder hadden ontwikkeld. Tijdens de wederopbouw van België in de ‘dolle jaren twintig’ gaan kunstenaars op zoek naar experiment en vormvernieuwing. Paul Collaer laat tijdens zijn Pro Arteconcerten onze zuiderburen kennismaken met de eerste vormen van de muzikale avant-garde van de Tweede Weense School en dankzij op de Concerts Populaires en de concerten van de Société Philharmonique van Henry Le Boeuf klinken op de Brusselse concertpodia alle ‘ismes’ van de moderne muziek: het impressionisme, expressionisme en neoclassicisme.
RAGTIME
De jonge Synthetisten horen in Brussel Stravinsky en Satie met tien jaar vertraging. Hun moderne partituren klinken er simultaan met de eerste tonen van de jazz en de lichte muziek. De euforie van de jaren twintig en de levensdrift van een nieuw decennium is duidelijk voelbaar met de opkomst en ontwikkeling van de film, de jazz, de rage van de dansmuziek en de opkomst van de radio naast de verdere evolutie van het café-concert en de operette. De nieuwe muziek en nieuwe genres zijn de verworvenheden uit de moderne muziek die ook de blaasmuziek van de Synthetisten zal beïnvloeden.
Door de obsederende en melancholische ritmes van de jazz gaan en de dansrage raakt Brussel in de ban van de ragtime, de blues en de negro-spiritual. In de muziek van de Synthetisten merken we deze invloeden in het gebruik van ritmische elementen als syncopaties, het gebruik van ‘kleurinstrumenten’ in de instrumentatie als de saxofoon en het slagwerk en bepaalde harmonische wendingen ontleent aan de jazz. Invloeden uit de Latijns-Amerikaanse dansmuziek vinden we terug in de ragtime uit de Variations sur un thème Congolais van Brenta, de foxtrot uit de Variations en forme de danses van Poot of de finale uit het Concertino voor piano en harmonieorkest van de Bourguignon.
BRUSSELSE FILM
In de jaren twintig groeit ook de Brusselse film uit tot hét meest gegeerde en democratisch cultuurmedium bij uitstek met de Amerikaanse stille films van Stan Laurel en Oliver Hardy en Charlie Chaplin op kop. De jaren dertig worden de gouden jaren van de Brusselse films met de bouw van megalomane zalen als de Eldorado op het Brouckèreplein met 2700 plaatsen en de Métropole in de Nieuwstraat met 3000 plaatsen. De grote cinema’s hebben een klein symfonieorkest in dienst om de stille films te begeleiden. In 1925 hebben van de 96 (!) Brusselse cinema’s, 19 cinema’s een groot orkest in dienst, 37 een klein orkest en 40 werken met een pianist. De Synthetisten, met name Dejoncker en Poot, deinzen er niet voor terug om voor deze cinemaorkesten genremuziek te componeren. Als in de jaren dertig de eerste stappen gezet worden in de eigen Belgische filmgeschiedenis schrijven Poot (als eerste!) en de Bourguignon, originele muziek bij de eerste klankfilms van de Belgische filmpioniers Germain Baert, Charles De Keukeleire en Henri Storck.
LUISTERTIPS – PAUL GILSON (1865-1942)
Componeren voor blaasorkest heeft Gilson zich als autodidact aangeleerd door al op jonge leeftijd te componeren voor de plaatselijke fanfare Sint-Cecilia in het landelijke Ruisbroek, ten zuiden van Brussel. Door het componeren van vele korte werken met beperkte technische moeilijkheidsgraad verwerft hij een opmerkelijk inzicht in de mogelijkheden van de blaasinstrumenten. In deze jeugdwerken houdt hij rekening met de instrumentale en technische beperkingen en de gangbare smaak van de Ruisbroekse amateurmuzikanten. Vanaf 1882 tijdens zijn eerste jaren in Brussel schijft hij werken voor fanfare met een hogere moeilijkheidsgraad waaronder de Marche aux Flambeaux (1881-1882) en de fantaisie Le Retour au Pays (1885) naar de voorbeelden van de originele werken voor fanfareorkest van Henri Labory (1843-1882).
De invloed van Wagner is duidelijk hoorbaar in zijn grotere werken voor fanfare uit de late jaren 1880 zoals de Ouverture du Pirate, de romantische concertouverture Le Marchand de Venise en de dramatische ouverture Richard III (1887). Gilson vertelt, net als Wagner, een muzikaal verhaal met een zekere breedsprakerigheid en gebruikt een duidelijke structuur en leidmotieven die de kern vormen van zijn orkestrale magma.
Ga naar https://qr.codes/1Dle8K voor een opname van Ouverture du Pirate (1894). De live-uitvoering is van Brass-aux-Saxes onder leiding van Jan Van Hove op 26 december 2016.
Ongeveer twee derde van zijn 273 werken is ‘onderhoudende’ muziek zonder al te veel intellectuele en muzikaal-technische moeilijkheden, gecomponeerd naar de gangbare smaak. Het muzikaal meest interessante deel van Gilson’s werkenlijst voor blaasorkest is het repertoire voor de Fanfare Wagnérienne en een vijftigtal werken in grotere vormen. Op het hoogtepunt van zijn artistieke kunnen componeert Gilson tussen 1894 en 1910 voor de Fanfare Wagnérienne, het koperensemble van het Brusselse conservatorium, zes grote werken die getuigen van zijn onblusbare creativiteit. In grote en absolute muzikale hanteert hij een ernstige symfonische taal die uitmunt door zijn meesterschap in orkestratie. Gilson gebruikt het blaasorkest nooit als substituut voor een symfonisch orkest maar geeft het blaasorkest als eerste een volwaardig en hoogstaand repertoire, met zijn Variations symphoniques (1903) als standaardwerk.
Ga naar https://qr.codes/d9vKfr voor een opname van Scherzo Fantastique (één van de werken voor de Fanfare Wagnérienne uit 1906). De live-uitvoering is van het Gelders Fanfareorkest onder leiding van Erik van de Kolk op 9 januari 2016.
Foto: De Synthetisten op 10 februari 1930. Van links naar rechts: Francis de Bourguignon, Marcel Poot, Maurice Schoemaker, René Bernier, Gaston Brenta, Jules Strens en Théo Dejoncker. Archief Rafaël D’Haene.
Gepubliceerd: 19 apr 2025 - 10:19
Laatste update: 27 apr 2025 - 09:16